Het vervangende systeem voor de CYBER 74 zou minimaal 256 MB SecDed-geheugen en meer en snellere I/O-kanalen moeten hebben om gebruik te kunnen maken van de snellere schijven met een hogere transportsnelheid. Uit commentaarregels in nieuwe PP-code kon achterhaald worden, dat de leverancier werkte aan een nieuw systeem met de codenaam S2. Dat lag in tussen de S3 (855) en de S1 (825). Reden om door te vragen.
Onder non-disclosure werden nadere details onthuld. In mei 1982 kon op een van de eerste productiemodellen van de CYBER 170-835 ("Early Bird programma") een benchmark uitgevoerd worden bij Aerospatiale in Toulouse met een dubbel stel magneetbanden. Eén stel magneetbanden zat in onze koffers, die bij het overstappen in Parijs een uitstapje maakten en pas zaterdagavond in het hotel afgeleverd werden. De andere vier banden zaten in de handbagage en moesten op Charles de Gaulle doorgelicht worden in een niet-veilig Röntgenapparaat. Na aankomst in Toulouse was er dan ook reden genoeg om met spoed na te gaan of de vier doorgelichtte banden nog leesbaar waren. Gelukkig was dat het geval.
Op zaterdag en zondag kon in het indrukwekkende rekencentrum van Aerospatiale getest worden. Buiten de Franse CDC medewerker en de Nederlanderse delegatie was er verder niemand aanwezig. Er stonden daar vier mainframes, vele tientallen schijfeenheden en een aantal printers en kaartlezers opgesteld in een ruimte die afgescheiden was van een vliegtuigproductiehal. Het NOS/BE systeem was door de Fransen behoorlijk gemodificeerd. Alle (fout)meldingen op het console en in de uitvoer van de vertalers waren omgezet in het Frans. Gelukkig waren de collega�s minder goed thuis in de wijze waarop de tekstinvoer vanaf het console tot een commando samengesteld werd. Daardoor kon het systeem toch nog behoorlijk bediend worden.
De Franse collega die ons begeleidde sprak geen Engels en zijn Franse woordenstroom was slechts enkele ogenblikken "te vertragen". Omdat de aanwezige nieuwe systemen (835, 855), schijven (844, 885) en regeldrukkers (580, 585) qua Franse nummering veel op elkaar leken, was het steeds een probleem om huit cent, quatre vingt cinq en zo te decoderen naar een schijfeenheid of was het nu het systeem dat zo probleemloos draaide ? Erger nog, hij had het steeds over "pupitreur", een term die niet in ons woordenboek voorkwam. Pas na twee dagen konden wij de term herleiden naar pupitre of "lessenaar". Nu was het duidelijk dat de goede man het een en ander probeerde duidelijk te maken over zijn operators....
De benchmark bestond uit een twaalftal jobs die het zware I/O- en rekenwerk van het Physisch Laboratorium en haar Defensieklanten moesten representeren. Daarnaast hadden wij de beschikking over een verzameling systeemtest programma�s van het NLR, waarmee de doorvoersnelheid van een representatieve batch gemeten kon worden. Deze set was eerst op het TNO Laboratorium aangepast aan de specifieke "kentallen" van de jobs die op de CYBER 74 verwerkt werden.
Tijdens de benchmark op de CYBER 170-835 in Toulouse werd een fout in de microcode ontdekt. Het Pascal programma leverde een zogenaamde "error mode 4" op. Door de code te "debuggen" kon achterhaald worden welke fout er optrad. Het programma berekende de constante ¶ (pi) door arctan(0)/4 uit te rekenen. De wijze waarop "oude" CYBER�s rounded delingen door nul (RXi Xj/Xk) afhandelden was net iets anders dan de wijze waarop de microcode van de CYBER 170-835 dat deed. Om de benchmark te kunnen continueren is pi maar gelijk gesteld aan 3.14 in de hoop dat de eindresultaten weinig beïnvloed zouden worden, hetgeen later juist bleek.
Het eindrapport van deze benchmark en het voorstel tot aanschaf van een CYBER 170-835 werd aangeboden aan de Computercommissie Hoofdgroep Defensieonderzoek (CCHDO) en de Coordinatiecommissie Computerfaciliteiten TNO (CCA). Dit mondde op 7 april 1983 uit in de ondertekening van een huurcontract voor een CYBER 170-835.
De architectuur was bijzonder. De hardware had in principe een uitgebreide 64-bits instructieset werkend met een virtueel geheugen en kon tot 16 microcodes in één systeem emuleren. Eén van die systemen was ondersteuning voor de "oude" CYBER-emulatie met de 60-bits instructies. Omdat de oude operating systemen NOS en NOS/BE uitgingen van een absoluut geheugen, gebruikten deze het onderste gedeelte van het geheugen.
De 20 Peripheral processors werkten in 4 ringen van 5 PP�s met een kloksnelheid van 250 nsec (major cycle). De "native" PP�s beschikten over 16 Kwoorden van 16 bits.
Na aanpassing en isolatie van de koelleidingen werd de CYBER 170-835 binnengerold. De installatie en de acceptatietesten verliepen zo voorspoedig, dat het systeem een dag eerder dan gepland in productie genomen kon worden.
De schijvenconfiguratie was inmiddels uitgebouwd tot vier 844-41 schijfeenheden en vier 885 eenheden met 2 HDA�s van 692 Mbyte per stuk (links op de foto zichtbaar). Ook waren alle twaalf schijfpakketten vanuit drie schijfbesturingseenheden twee-zijdig benaderbaar. Ook waren de PP�s zo snel, dat overgegaan kon worden van 2-fold interlaced naar full-tracking: opeenvolgende schijfblokken liggen achter elkaar waardoor een betere throughput bereikt werd.
Twee nieuwe magneetbandeenheden werden geïnstalleerd. Deze konden banden met de "oude" snelheid van 800 bits per inch (bpi) alleen lezen, doch konden naast 1600 bpi ook 6250 bpi lezen en schrijven. De doorvoersnelheid was verhoogd tot 200 inch per seconde (ips). Het enige nadeel was dat de nieuwe eenheden geen handmatige ingrepen meer toelieten omdat de luchtstroom dan wegviel. Deze waren soms nodig bij meetbanden die van de onderzeeboten binnen kwamen. Niet door computerkennis gehinderde matrozen spoelden banden halverwege enkele meters door, plakten er een "beginblinker" op en namen de volgende meetserie op. Het handmatig doorspoelen naar een tweede beginpunt werkte niet meer op de nieuwe magneetbandeenheden.
Overigens werden computermaterialen door de
Koninklijke Marine
regelmatig op alternatieve wijze aangeleverd.
Nog in 1990 werd een ponsband die door een matroos als een "landvast" in acht-vorm
"opgeschoten" was, ontvangen.
Ook waren magneetbanden met meetgegevens voorzien van meer blinkers
die de start van een nieuwe meetserie aangaven. Een blinker was een aluminium stripje
die op de magneetband geplakt werd om het begin van gegevens aan te geven. Het stuk
daarvoor was de 'leader' van enkele meters die gebruikt werd om de magneetband op te zetten.
Om dergelijke magneetbanden te kunnen lezen moesten allerlei beveiligingen
in de magneetbandeenheid omzeild worden.
Het geheugen van de CYBER 835 werd zodanig ingedeeld dat NOS/BE een geheugen van 256 MB direct kon gebruiken en 256 MB als UEM (extended) geheugen gebruikt werd.
Batchjobs mochten nu overdag maximaal een geheugenbeslag hebben van 200000B en �s-nachts 377000B woorden (492 KB resp. 980 KB). Interactief lag die grens bij 100000B woorden (246 KB). Overdag mocht een interactief commando maximaal 15 seconden CPU-tijd per stap duren (tussen twee Enter-opdrachten), voor batchjobs lag die grens op 8 minuten.
Aan de hand van het project- respectievelijk instituutsnummer werd een controlegetal in de accountkaart gecontroleerd. Het controlealgoritme was: ((X2 +42) modulo 89 + 10). Hierdoor waren de controlenummers altijd twee cijfers, iets dat het assemblerprogramma vereenvoudigde. Het magische getal "42" werd gebruikt om er voor te zorgen dat Systeemprogrammering het oude Physisch Laboratorium "instituutsnummer" 51 kon blijven gebruiken als controlegetal voor hun eigen projectnummers. Tenslotte moet de ontwerper van een controlesysteem allereerst zijn eigen gemak vooropstellen, niet waar?
Met behulp van de elders beschreven "snelle I/O"-module, werd ieder actief projectnummer met een bitje aangegeven in een projectdatabase, die bij de verwerking van de ACCOUNT-opdracht gecontroleerd werd.
Om de gebruikers een vriendelijker pakket aan subroutines en functies aan te bieden, die zowel plotten als previewen ondersteunde werd een projectgroep ingesteld. De gebruikers kregen mogelijkheden om kleuren en lijndikten toe te wijzen aan andere pennummers, ballpoint of inkt te selecteren, normaal papier of 'velum' (speciale plotfolie) te kiezen. Schalen en "clippen" werden ook toegevoegd.
Het grootste probleem voor de projectgroep was om de noodzakelijke wijzigingen in bestaande gebruikersprogramma�s zo minimaal mogelijk te laten zijn. Gelijktijdig moest de plotbibliotheek zowel vanuit de 1966 als de 1977 versie van Fortran aanroepbaar blijven.